Menu Zoeken

Privacy van verdachten en veroordeelden

Geportretteerden die worden verdacht van een strafbaar feit of daarvoor zijn veroordeeld hebben net als iedereen recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Publicaties over misdrijven kunnen voor de betrokkenen schadelijke gevolgen hebben en hun resocialisatie bemoeilijken. Tegelijkertijd geldt dat de samenleving recht heeft om adequaat te worden geïnformeerd over criminele feiten, verdachten en hun achtergronden. Denk daarbij alleen al aan ontsnapte TBS-gevangenen die levensgevaarlijk voor hun omgeving kunnen zijn. De media spelen bij het verstrekken van die informatie uiteraard een essentiële rol. Zij zullen daarbij echter uitermate zorgvuldig moeten omgaan met de belangen van verdachten of veroordeelden. Ook nu moet per geval gekeken worden hoe het belang van de persvrijheid zich verhoudt tot het privacyrecht van verdachten of veroordeelden. Daarbij kijkt de rechter vooral naar de context waarin een foto is geplaatst. Hoe groot is de nieuws- en informatiewaarde van de publicatie en is een portret als illustratie bij een artikel functioneel?

Nederland kent in dit verband inmiddels een aanzienlijke hoeveelheid rechtspraak waarbij de rechter de tegengestelde belangen van de pers enerzijds en verdachten of veroordeelden anderzijds moest afwegen. Een belangrijke uitspraak uit 1994 gaat over het portret van Ferdi E., die voor de moord op Gerrit-Jan Heijn veroordeeld werd. [noot 87]. In het weekblad Panorama verscheen in 1989 onder de titel 'Met voorbedachten rade' een artikel over 'De zes beruchtste moordenaars van na de oorlog'. In dit artikel deed de auteur verslag van zijn onderzoek naar de achtergronden en motieven van deze veroordeelden. Bij het artikel was onder meer een portret van Ferdi E. van fotograaf Paul Stork geplaatst, gemaakt tijdens een reconstructie van de moord. Korte tijd later verscheen in hetzelfde blad onder de titel 'De jury heeft gesproken' een artikel over de toekenning van de Zilveren Camera voor de beste persfoto van 1988. Bij dit artikel waren veertien bekroonde foto's geplaatst, waaronder de genoemde foto van Paul Stork. Ferdi E. meende dat Panorama met deze publicaties zijn recht op privacy had geschonden. De rechter stelde hem echter in het ongelijk. De foto van E. had op het moment van de publicaties voldoende nieuws- en informatiewaarde. Bovendien waren de begeleidende teksten in de publicaties louter feitelijk van aard en daarmee niet onnodig grievend.

In 2002 maakte de Amsterdamse vastgoedhandelaar Endstra bezwaar tegen publicatie van zijn portret in Quote. Het blad had zijn naam en foto op een lijst van 500 rijkste Nederlanders geplaatst. Endstra wilde geen publieke figuur zijn en vreesde bovendien dat door deze publicatie de kans op zijn ontvoering of liquidatie zou toenemen. Quote beriep zich voor de rechter op de persvrijheid. Het publiek zou recht hebben op informatie over de achtergrond van rijke Nederlanders. De rechter maakte opnieuw een afweging tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer enerzijds en de persvrijheid anderzijds. Endstra won de procedure en Quote moest de bladen uit de winkels halen [noot 88]. Opmerkelijk genoeg diende een dag later opnieuw een kort geding tussen Endstra en Quote. In het nieuwe nummer had Quote namelijk bericht dat Endstra banden met de onderwereld zou hebben en door justitie in de gaten werd gehouden. Quote had onder meer willen aantonen dat Endstra contact onderhield met Willem Holleeder, een van de ontvoerders van bierbrouwer Heineken. Daartoe had het blad een snapshot van een anonieme fotograaf geplaatst van Endstra en Holleeder in gesprek op een bankje in Amsterdam-Zuid. De vordering van Endstra om publicatie van deze foto te verbieden wees de rechter in een tweede vonnis wel af [noot 89]. De omstreden foto was namelijk relevant voor het bijbehorende artikel. Hier woog de persvrijheid dus weer wel zwaarder dan het privacybelang van Endstra.

Naast de persvrijheid kan ook het opsporingsbelang van justitie een zodanig grote rol spelen dat het recht op privacy daarvoor wijkt. Op grond van artikel 22 van de Auteurswet mogen afbeeldingen door of vanwege justitie worden verveelvoudigd en openlijk tentoongesteld en verspreid. Met name het tonen van foto's in het tv-programma 'Opsporing verzocht' en op het internet levert justitie bij opsporingsonderzoeken steeds vaker bruikbare tips op. In deze gevallen moet het recht op privacy van de verdachte dus soms plaats maken voor het opsporingsbelang. Een goed voorbeeld hiervan betreft een rechtszaak uit 2004 van Mohammed B. tegen de AVRO en het Openbaar Ministerie [noot 90]. B. werd verdacht van de moord op cineast Theo van Gogh. Tegen zijn zin zou het programma 'Opsporing verzocht' het portret van B. volledig herkenbaar in beeld brengen. De rechter stond de vertoning van de foto toe: het belang van de opsporing woog in dit geval zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van B. Het ging hierbij uiteraard niet om de opsporing van B. zelf, die op dat moment al enige tijd in detentie zat, maar om de opsporing van eventuele handlangers. Verder betrok de rechter in zijn vonnis het feit dat het om de verdenking van een zeer ernstig misdrijf ging, te weten moord met terroristisch oogmerk. Om B. te kunnen identificeren en eventuele getuigen op het juiste spoor te zetten, was het noodzakelijk dat zijn portret zou worden geopenbaard. Het geven van slechts een signalement – Mediterrane man met baard en lange jas op fiets – zou daartoe ontoereikend.

Daarentegen stond de rechter niet toe dat een Amsterdamse sigarenhandelaar het portret van een winkeldief in zijn winkel had opgehangen [noot 91]. Bij het portret stond de tekst 'Deze vrouw heeft hier gestolen'. Dit was in strijd met het privacybelang van de vrouw. De identiteit van de vrouw was al lang en breed bekend; de publicatie van haar portret diende geen algemeen opsporingsbelang. Deze publicatie kwam feitelijk neer op een vorm van eigenrichting. Dit zou waarschijnlijk allemaal anders zijn wanneer de vrouw op het moment van de publicatie nog steeds gezocht werd. Want behalve sommige burgers gaan ook politie en justitie zelf steeds vaker over tot het verspreiden van portretten van verdachten, voortvluchtige personen of handlangers. Zo plaatste de politie in 2005 op het internet de portretten van 250 voetbalsupporters die zich hadden misdragen bij een wedstrijd tussen Feyenoord en Ajax. Recent heeft het College Bescherming Persoonsgegevens geconcludeerd dat politie en justitie met deze publicatie op het internet hun bevoegdheden niet hebben overschreden [noot 92]. Wel merkte het College op dat het belang van de verdachte hierbij altijd in het oog moet worden gehouden. Zo moet een foto meteen worden verwijderd zodra de identiteit van de verdachte is vastgesteld. Bovendien moet het bij dit soort publicaties altijd gaan om een misdrijf waarop voorlopige hechtenis is toegestaan.